Martine France Delfos wordt geboren in 1947, in Eindhoven. Haar Nederlandse vader en Franse moeder geven haar de dubbele Nederlands-Franse nationaliteit mee. Martines verbintenis met zowel Nederland als Frankrijk is daarmee vanaf haar geboorte deel van haar, en is evenzeer het gevolg van aanleg als omgeving – en hun wederzijdse invloed. Hetzelfde kan worden gezegd over Martines liefde voor taal en literatuur in het algemeen, en de Franse in het bijzonder.
Martines vader, François van Eyk, is geboren in Rotterdam. In het Zuid-Hollandse gezin met vijftien kinderen waarin hij opgroeide, waren hij en zijn oudere zus Françoise de enigen met een Franse voornaam. Martines moeder, Louise – Lisette genoemd – Huon, is geboren in het Bretonse Brest. In de grote haven van Brest ontmoeten Martines ouders elkaar. Zij trouwen, maar worden door de oorlog uit elkaar gedreven. Wanneer Martines broer wordt geboren zijn zij niet bij elkaar: zij overleeft het bombardement van Brest, hij de concentratiekampen Compiègne en Buchenwald, waar hij gevangen is gezet wegens verzet tegen de Duitsers. Met hulp van het Rode Kruis vinden Martines ouders elkaar later terug. Omdat het noorden van Nederland op dat moment nog niet is bevrijd, vestigen zij zich met Martines broer – die dan twee jaar oud is – in Eindhoven. Daar wordt Martine geboren. Later krijgt zij nog drie zusjes.
Martines ouders blijven met hun gezin in Eindhoven wonen. Hoewel Martine, haar broer en haar zusjes dus opgroeien in het Nederlandse Brabant, naar een Nederlandse basis- en middelbare school gaan, en dus Nederlands leren, spreken Martine en haar vader vaak Engels met elkaar. Met haar moeder spreekt Martine Frans, zodat zij van jongs af aan in feite drie talen vloeiend leert beheersen. Naast de Franse taal, krijgt Martine ook de Franse cultuur en het (Franse) katholicisme mee van vooral haar moeder. Het meeste wordt Martine gevormd door de Franstalige literatuur, die zich via de bibliotheek van haar moeder voor haar ontsluit. Zij leest de werken van schrijvers als Balzac, Hugo, Malraux en Troyat, en de boeken die bekroond worden met de Prix Goncourt en die haar moeder ieder jaar aanschaft. Een liefde voor boeken en voor schrijvers wordt gezaaid, en schiet steeds dieper wortel iedere keer wanneer Martine een door haar moeder besteld werk mag helpen uitpakken, de katernen, waarvan de pagina’s nog in boekvorm zijn gevouwen, mag lossnijden, en het werk vervolgens mag lezen. Dit opgroeien te midden van deze Franstalige boeken brengt een groot respect teweeg voor boeken, voor schrijvers – voor literatuur. De diepe verbintenis met literatuur wordt verder versterkt doordat Martine, als het niet moet worden uitgegeven aan een cadeau voor een van haar familieleden, haar zakcenten opspaart totdat zij voldoende heeft om ook zelf weer een nieuw boek aan te schaffen. Dezelfde bestemming geldt voor haar vakantiecenten. Eerst als kind met haar ouders, en later als adolescent met haar broer of alleen, brengt Martine regelmatig vakanties in Bretagne door. In het huis van de moeder van haar moeder ligt zij dan dagenlang op haar buik boven een van de door haarzelf in Brest gekochte boeken. Naast haar wordt de zak dragees snel leger. Martine leest haar hele jeugd lang. In Brabant en in Bretagne; Nederlands- en Franstalige boeken, Engels- en Duitstalige.
Meer ondanks dan dankzij haar liefde voor (Franstalige) literatuur, start Martine pas begin jaren negentig met de studie Franse taal- en letterkunde aan de Universiteit Utrecht. Voor die tijd heeft zij daar reeds klinische research psychologie gestudeerd. Zij is getrouwd, en zij en haar man hebben twee kinderen gekregen. En terwijl Martine dan werkt als psychologe en zorgt voor haar gezin, doorloopt zij deze tweede studie, die zij in 1994 afrondt in de richtingen literatuur en vertalen, met het predicaat cum laude. Aansluitend op beide studies – klinische research psychologie en Franse taal- en letterkunde – werkt Martine in de daaropvolgende jaren, opnieuw aan de Universiteit Utrecht, aan een promotieonderzoek. Zij richt zich daarbij op de invloed van het voortijdige verlies van één ouder of beide ouders op het schrijverschap van Franse schrijvers uit de periode van de Middeleeuwen tot en met de twintigste eeuw. Onderwijl debuteert Martine zelf, in 1993, als schrijfster van kinderboeken en, in 1996, van non-fictieliteratuur op het vakgebied van de psychologie. In 1999 promoveert zij op het proefschrift met de titel Le parent insaisissable et l’urgence d’écrire.
Het oeuvre van Émile Zola leert Martine kennen, noch via haar moeder, noch via de studie Franse taal- en letterkunde, gedurende de jaren tachtig. Tot halverwege de jaren zestig staat Zola’s gehele oeuvre, opera omnia, op de Katholieke Index, waarmee het lezen van zijn werk voor lange tijd door de Katholieke kerk wordt verboden. Martine vindt het dus niet in de bibliotheek van haar moeder. Echter, wanneer zij Zola’s werk later alsnog ontdekt en leest, valt zij meteen voor zijn genie. Martine voelt een grote bewondering voor de schrijver die, op amper dertigjarige leeftijd, een project zo groots als Rougon-Macquart bedenkt en durft uit te voeren. Zola’s werk leert Martine de invloed van aanleg en omgeving op de zich ontwikkelende mens beter te begrijpen. Het leert haar mensen en hun beweegredenen diepgaander te onderzoeken, te trachten te doorgronden. Zola’s werk leert Martine de milieus waarin mensen zich bevinden beter te begrijpen, evenals de materiële zaken die belangrijk voor hen zijn en de immateriële thema’s die hen bezighouden, door zijn personages in bepaalde milieus te positioneren, en van daaruit hun verhaal te laten vertellen. Zola laat haar de dingen voelen, en sterkt haar in haar wens om als psychologe, als hulpverleenster, als onderzoekster – als mens – niet aan de oppervlakte te blijven drijven, maar de diepte in te gaan en altijd benieuwd te zijn naar het ‘waarom’.
Onder andere hierover spreekt Martine op die winterse middag in 2019 tijdens de lunch met Paul Roosenstein. Martine heeft dan inmiddels naam gemaakt als schrijfster, met een zeer groot aantal non-fictiewerken op het vakgebied van de psychologie. Ook is er dan een omvangrijke reeks kinderboeken van haar hand verschenen, evenals, in 2017, een nieuwe Nederlandse vertaling van Antoine de Saint-Exupéry’s wereldberoemde Le petit prince. Martine is therapeute, onderzoekster, docente en publiciste. Vertaalster is zij in hart en nieren, maar dus vooral tussendoor – in al die uren waarin zij, woord-voor-woord en zin-voor-zin, met een deel van Zola’s Rougon-Macquart in haar linkerhand, met de wijsvinger van haar rechterhand de vertaling intikt.
Laura M. S. Goetze
Rotterdam, september 2020